Het puntensysteem

Sinds 1950 zijn er verschillende puntensystemen gebruikt voor het wereldkampioenschap. In de loop der jaren is het systeem regelmatig aangepast, en vaak had dit te maken met het puntenverschil tussen de 1e en de 10e plaats. Voor 2010 wijzigde de FIA opnieuw de puntenverdeling naar het systeem wat nu nog steeds gehanteerd wordt. Er wordt nu namelijk aan de eerste tien plaatsen punten toegekend terwijl dit voorheen alleen aan de eerste acht plaatsen was.

De punten

Alle punten die gedurende het seizoen gehaald worden, tellen mee voor het eindklassement. Voorheen konden slechts de punten van een aantal races gebruikt worden. Zo kon het gebeuren dat Ayrton Senna kampioen werd, terwijl zijn teamgenoot Alain Prost meer punten behaalde. Tussen 1950 en 1959 kreeg de coureur die de snelste ronde reed een extra punt, dit is weer opnieuw ingevoerd in 2019. Het is wel zo dat je bij de eerste tien moet horen om dit bonuspunt bij te kunnen schrijven, en het gaat om de snelste tijd in de laatste ronde. In het huidige puntensysteem krijgt de top 10 van iedere race de volgende punten:

  • P1 – 25 punten
  • P2 – 18 punten
  • P3 – 15 punten
  • P4 – 12 punten
  • P5 – 10 punten
  • P6 – 8 punten
  • P7 – 6 punten
  • P8 – 4 punten
  • P9 – 2 punten
  • P10 – 1 punt

Wereldkampioen

Tijdens een Grand Prix kunnen zowel de coureurs als de teams punten verdienen die meetellen voor het wereldkampioenschap. Beide kunnen wereldkampioen worden. Bij een gelijke stand wordt er naar het aantal gewonnen races gekeken. Als een coureur tijdens het seizoen van het ene team naar het andere team switcht blijft hij zijn WK-punten behouden, maar ook het team houdt de punten. Per race kunnen er per team maximaal 44 punten behaald worden, 25 punten voor de eerste plek, plus 18 punten voor de tweede plaats en de bonuspunt.